Rivka’s ontdekking

text: Arne Overbeek

 

Rivka keek snel om zich heen voordat ze nerveus tussen de twee kleine huisjes vandaan stapte. Ze stak de oude, met onregelmatige klinkers beklede straat over. Aan de andere kant, achter een boom, stond haar oudere broer Boaz driftig te wenken: ‘Kom nou Riv, schiet eens op!’ 

Het was vroeg in de morgen: een tijdstip waarop het nog redelijk koel was en de hitte van de middagzon het leven in de stad nog niet had platgelegd. Ze had getwijfeld of ze mee moest gaan met haar broer, maar zijn aanstekelijke enthousiasme en haar eigen nieuwsgierigheid hadden het van haar gezond verstand gewonnen. Stilletjes waren ze het huis uit gegaan en hadden ze zich zo onopvallend mogelijk door de nog slapende stad bewogen.

 Ze voegde zich nu bij Boaz, die haar direct bij de hand nam en meetrok. ‘Schiet toch eens op, straks ziet iemand ons nog! Trouwens, we zijn niet de enigen die gaan kijken.’ Boaz wees nu naar de laatste wat lager gelegen eenvoudige huisjes en Rivka zag nog net twee vrouwen de hoek om gaan. ‘Wie zijn dat?’ fluisterde ze. Boaz haalde zijn schouders op. ‘Hoe moet ik dat weten? Misschien familie of vrienden die nog een laatste eer willen bewijzen.’ Hij sloop verder de weg af naar beneden terwijl hij Rivka met korte rukjes achter zich aantrok.

 Aan het eind van de straat knielde hij neer bij een klein lemen huisje en drukte zich tegen de muur. Rivka deed automatisch hetzelfde en wachtte af tot Boaz het teken zou geven dat ze verder konden. Hij keek voorzichtig om het hoekje van de muur. Toen hij zichzelf ervan overtuigd had dat de kust veilig was, trok hij haar weer overeind en sloegen ze de hoek om. 

Rivka bleef abrupt staan waardoor ze Boaz, die nog steeds haar hand vasthield, bijna onderuit trok. ‘Wat doe je?’ siste hij. ‘Pap en mam vinden dit vast niet goed,’ fluisterde ze terug terwijl ze langs hem heen naar de oude stadspoort keek die voor hen opdoemde. Ze wilde hier niet zijn. Het was te snel. Ze had niet toe moeten geven aan haar broer. 

De oude, verweerde stadsmuren leken nu op haar af te komen. Ze kon ze bijna horen fluisteren: ‘We hebben alles gezien! We weten wat er gebeurd is!’ Boaz keek haar nu boos aan. ‘Je laat me niet weer in de steek hè?’ Rivka huiverde even en haar gedachten gingen terug naar de verschrikkingen, nu twee dagen terug. 

Er was een grote menigte op de been geweest en ze had zich, net als nu, door Boaz mee laten slepen. Ze wist niet precies wat de man gedaan had om zo’n zware straf te verdienen, maar het beeld van de ernstig mishandelde man die door de straten voortgeduwd werd op weg naar zijn executie zou voor altijd op haar netvlies staan. 

Dit was de plek waar hij gevallen was. Vlak voor haar. Ze had gegild van schrik: de aanblik van het met bloed besmeurde van pijn vertrokken gezicht was teveel geweest. Ze had zich van Boaz losgerukt en was weggerend. Pas veel later, toen ze weer veilig thuis op haar kamertje zat, had ze zich gerealiseerd dat de ter dood veroordeelde haar even had aangekeken terwijl hij ruw overeind werd getrokken. Verdrietige, maar zachte, immens vriendelijke ogen hadden in de hare gekeken en ze had geweten dat de mensen op het punt stonden een verschrikkelijke fout te begaan.

 Het vreemde was dat ze in die enkele seconden ook iets anders in zijn ogen had gezien: liefde en een vreemde vorm van geruststelling. Het was alsof hij haar had willen zeggen: ‘Het is goed, mijn kind.’ Maar het was helemaal niet goed en de aardbeving van die middag, gevolgd door die plotseling opkomende en ziekmakende duisternis, getuigde daarvan. 

Ze voelde een intens verdriet toen de stem van haar broer haar weer terugbracht naar het heden. Boaz keek zijn zus verbaasd aan. ‘Waarom huil je?’ Rivka veegde snel een traan van haar gezicht en keek weer naar de poort. ‘Weet je zeker dat we niet in de problemen komen als we gaan kijken?’ vroeg ze. ‘Ze zeggen dat er bewakers zijn. Als ze ons zien, wat gebeurt er dan?’ Haar broer draaide zich nu geërgerd weer om. ‘Als we voorzichtig zijn, gebeurt er niets. Wie let er nou op een stel kinderen!?’ 

Hij zuchtte en veegde met de rug van zijn hand langs zijn voorhoofd. De temperatuur begon al langzaam op te lopen. ‘Goed, ik beloof je dat we niet te dicht bij komen, goed? Jij wilt toch ook weten of het waar is?’ Boaz doelde op de geruchten die zich direct na de terechtstelling als een smeulend vuurtje door de stad hadden verspreid. Na twee dagen zou iemand het lijk stelen en dan beweren dat de man zomaar uit het graf was weggelopen: het graf in de rotsen net buiten de stadspoort.

Rivka schopte een steentje uit haar leren sandaal. Buiten de stadsmuren was de weg een stuk lastiger begaanbaar. Zand, gruis en stenen in allerlei soorten en maten vormden het pad naar de rotstuin. Omdat er hier weinig beschutting was tegen opmerkzame ogen had Boaz zijn pas versneld en Rivka moest moeite doen om hem bij te houden. 

De tuin was omringd door een muurtje met halverwege een uitsparing die als doorgang dienst deed. Boaz wachtte tot Rivka bij hem was en legde een vinger op zijn lippen. ‘Sst, ik hoor stemmen. We moeten gebruik maken van de bomen en struiken. Blijf vlak achter me lopen.’ Ze knikte alleen maar terwijl ze een hand op haar borst legde en het heftige bonzen van haar hart voelde.

Ze stapte achter Boaz aan de tuin in en botste toen vol tegen zijn rug. Boaz was stil blijven staan en keek naar een man die onder een laag boompje een citrusvrucht zat te pellen. Hij keek even op naar de kinderen, knikte hen vriendelijk toe en richtte toen zijn aandacht weer op het fruit. Rivka keek met haar van nature toch al grote ogen vragend naar Boaz die wat schaapachtig zijn schouders ophaalde en naar voren wees.

Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, liep het tweetal verder de graftuin in. Na een bocht hurkte Boaz plotseling in elkaar en trok toen zijn zus snel achter een grote struik. Hij wees naar zijn oor en vervolgens naar iets ergens voor hem. Toen hoorde Rivka de stemmen. 

Het waren de vrouwen die ze eerder gezien hadden en ze klonken behoorlijk opgewonden. Boaz boog een paar takken van de struik opzij en gluurde naar het tafereel voor hem. Zijn ogen werden groot en Rivka zag een schok door zijn lichaam gaan. Instinctief wist ze waar hij naar keek. Het was dus waar, de geruchten over het lichaam! Alleen… het was niet gestolen. 

Boaz wilde iets tegen zijn zus zeggen maar Rivka had zich omgedraaid en staarde met een vreemde glimlach naar de uitgang van de tuin. De man met de citrusvrucht. Ze had zijn vriendelijke ogen herkend.

Einde